Turning Trust

 

into Faith

 

 

(Re)Uniting

Christianity

&

Enlightenment

 

 

 

Thijs Bollen

 

 

Copyright title: October 23, 2025

 

Cover text (version of October 27, 2025)

This comprehensive book is primarily intended for politicians and executives. Starting from the metaphysical base of the shared experience between intentional consciousnesses, I will argue that my interpretation of the Hegelian master-servant relationship forms the basis of our coexistence, whereby the essence of this relationship is formed by a result of trust with regard to organizational skills. This result of trust makes the resulting mutual relationship unequitable but also just. Moreover, this has created an organizational form that potentially makes both 'master' and 'servant' better off in all respects. But because ‘masters’ often shame this relationship by mainly using organizational power instead of organizational skills, we have declared this relationship taboo. However, any form of organization means a division of powers, and if we still clingingly strive for equality despite our condition humaine of inequality, this leads to a relentless power struggle that is at the expense of the focus on the task itself. To reverse the current trend of drifting trust and thus radicalization, politicians/executives must learn to regain trust by competing in listening and communicating with (morally) sound reasoning, rather than in the creating of and then identifying with the (non-existent) voter. But even then, democracy is simply not attractive enough (anymore) if there isn't a belief in progress that transcends political rhetoric. I will argue that, despite everything, a belief in the good acting human is a logical consequence of our self-awareness, meaning that even if Jesus Christ hadn't already existed, his coming would have been reasoned. By operationalizing both the two most important achievements of the Enlightenment — representative democracy and modern science — and the pillars of Christian ethics — charity, listening, and penitence — much more consistently, for example, through the organizational changes proposed in this book in politics, business, and education, we can transform an inherently unpredictable trust into a justified and constructive belief in progress.

Thijs Bollen (1967) is a thinker who is not affiliated with any institution.

 

Vertrauen umwandeln in Glaube

Die (Wieder)Vereinigung von Christentum und Aufklärung

Dieses vielumfassende Buch richtet sich vor allem an Politiker und Direktoren. Ausgehend vom metaphysischen Fundament der gemeinsamen Erfahrung zwischen absichtlichen Bewusstseinen werde ich argumentieren, dass meine Interpretation des Hegelschen Herr-Knecht-Verhältnis die Grundlage unseres Zusammenlebens bildet, wobei das Wesen dieser Beziehung durch ein Vertrauensergebnis im Hinblick auf Organisationsfähigkeit gebildet wird. Dieses Vertrauensergebnis macht das daraus resultierende gegenseitige Verhältnis ungleichwertig, aber auch gerecht. Darüber hinaus ist dadurch eine Organisationsform geschaffen, die potenziell sowohl 'Herr' als auch 'Knecht' in jeder Hinsicht nützt. Aber weil ‘Herren’ diese Beziehung oft beschämen, indem sie hauptsächlich Organisationsmacht statt Organisationsfähigkeit einsetzen, haben wir diese Beziehung zum Tabu erklärt. Jede Organisationsform impliziert jedoch eine Teilung von Befugnisse, und wenn wir trotz unseres Condition Humaine der Ungleichheit krampfhaft nach Gleichheit streben, führt dies zu einem unerbittlichen Machtkampf, der zu Lasten des Fokus auf die Aufgabe selbst geht. Um den aktuellen Trend des ins Schwanken geratenen Vertrauens und der damit einhergehenden Radikalisierung umzukehren, müssen Politiker/Direktoren lernen, Vertrauen zu gewinnen durch weteiffern im Zuhören und Kommunizieren mit (moralisch) fundierter Argumentation, anstatt im Schaffen von und sich dann identifizieren mit dem (nicht vorhandenen) Wähler. Aber selbst dann ist Demokratie allein einfach nicht (mehr) attraktiv genug, wenn es keinen über die politische Rhetorik hinausgehende Fortschrittsglauben gibt. Ich werde argumentieren, dass der Glaube an den guten Akteur, trotz allem, eine logische Konsequenz unseres Selbstbewusstseins ist. Das bedeutet, dass selbst wenn Jesus Christus nicht schon existiert hätte, sein Kommen begründet gewesen wäre. Indem wir sowohl die beiden wichtigsten Errungenschaften der Aufklärung – die repräsentative Demokratie und die moderne Wissenschaft – als auch die Säulen der christlichen Ethik – Nächstenliebe, Zuhören und Buße – viel konsequenter umsetzen – beispielsweise durch die in diesem Buch vorgeschlagenen organisatorischen Veränderungen in Politik, Wirtschaft und Bildung – können wir ein von Natur aus unvorhersehbares Vertrauen in einen berechtigten und konstruktiven Glauben an den Fortschritt verwandeln.

Thijs Bollen (1967) ist ein nicht mit irgendeiner Institution verbunden Denker.

 

Transformando Confianza en Fe

Re(Uniendo) el Cristianismo y la Ilustración

Este libro completo está dirigido principalmente a políticos y directores. Partiendo de la base metafísica de la experiencia compartida entre conciencias intencionales, sostendré que mi interpretación de la relación hegeliana señor-siervo forma la base de nuestra coexistencia, donde la esencia de esta relación está formada por un resultado de confianza con respecto a la capacidad organizativa. Este resultado de confianza hace que la relación mutua resultante sea desequivalente pero también justa. Además, esto ha creado una forma organizativa que potencialmente beneficia tanto al ‘señor’ como al ‘siervo’ en todos los aspectos. Pero como los ‘señores’ a menudo comprometen esta relación al usar principalmente el poder organizativo en lugar de la capacidad organizativa, la hemos declarado tabú. Sin embargo, cualquier forma de organización implica una división de potestades, y si, a pesar de nuestra condición humana de desigualdad, seguimos buscando desesperadamente la igualdad, esto conduce a una lucha de poder implacable que viene a expensas del enfoque en las tareas mismas. Para revertir la tendencia actual de confianza a la deriva y, por lo tanto, a la radicalización, políticos y directores deben aprender a ganarse la confianza compitiendo en escuchar y comunicarse con un razonamiento (moralmente) sólido, en lugar de crear y luego identificarse con el votante (inexistente). Pero incluso esto, la democracia simplemente deja de ser (ya) atractiva si no existe una creencia en el progreso que trascienda la retórica política. Argumentaré que, a pesar de todo, la creencia en el buen actor es una consecuencia lógica de nuestra autoconciencia, lo que significa que incluso si Jesucristo no hubiera existido, su venida habría sido razonada. Al poner en práctica de manera mucho más consistente los dos logros más importantes de la Ilustración —la democracia representativa y la ciencia moderna— y los pilares de la ética cristiana —la caridad y la capacidad de escuchar y de arrepentirse—, por ejemplo a través de los cambios organizacionales propuestos en este libro en la política, los negocios y la educación, podemos transformar una confianza inherentemente impredecible en una creencia justificada y constructiva en el progreso.

Thijs Bollen (1967) es un pensador que no está afiliado a cualquier instituto. www.thijsbollen.nl

 

Cover text

Dit veelomvattende boek is vooral bedoeld voor politici en bestuurders. Vertrekkend vanuit het metafysisch fundament van de gedeelde ervaring tussen intentionele bewustzijnen zal ik betogen dat mijn interpretatie van de Hegeliaanse heer-knechtverhouding de basis van ons samenleven vormt, waarbij de essentie van deze verhouding wordt gevormd door een vertrouwensresultaat ten aanzien van organisatievermogen. Dit vertrouwensresultaat maakt de ontstane onderlinge verhouding ongelijkwaardig maar tevens rechtvaardig. Bovendien is zo een organisatievorm ontstaan die zowel ‘heer’ als ‘knecht’ in alle opzichten potentieel beter af laat zijn. Maar omdat ‘heren’ deze verhouding vaak beschamen door vooral organisatiemacht in te zetten in plaats van organisatievermogen, hebben we deze verhouding tot taboe verklaard. Elke vorm van organisatie betekent echter verdeling van bevoegdheden, en als we daarbij, ondanks onze condition humaine van ongelijkheid, tóch krampachtig gelijkheid nastreven, leidt dat tot een niet-aflatende machtsstrijd in plaats van focus op de taken zelf. Om de huidige trend van op drift geraakt vertrouwen en dus radicalisering te keren, moeten politici/bestuurders leren om vertrouwen te winnen door te wedijveren in het luisteren en (moreel) zuiver redenerend communiceren in plaats van in het creëren van en vervolgens identificeren met dé (niet-bestaande) kiezer. Maar ook dán is democratie simpelweg niet (meer) aantrekkelijk genoeg als er niet een de politieke rethoriek overstijgend vooruitgangsgeloof heerst. Ik zal betogen dat, ondanks alles, een geloof in de goed handelende mens een logisch gevolg is van ons zelfbewustzijn, wat betekent dat ook indien Jezus Christus niet reeds zou hebben bestaan, zijn komst zou zijn beredeneerd. Door zowel de twee belangrijkste verworvenheden van de Verlichting - representatieve democratie en moderne wetenschap - als de pijlers van de christelijke ethiek - naastenliefde en luister- en boetvaardigheid - veel consequenter te operationaliseren, bijvoorbeeld middels de in dit boek voorgestelde organisatiekundige veranderingen in politiek, bedrijfsleven en onderwijs, kunnen we een per definitie onvoorspelbaar vertrouwen omturnen in een gerechtigd en constructief geloof in vooruitgang.

Thijs Bollen (1967) is een niet aan enig instituut verbonden denker.

 

Voorwoord en Samenvatting (stand: 27 oktober 2025)

Faith staat behalve voor vertrouwen ook voor geloof, noodlot, bestemming, weg. Faith werkt geruststellend, stabiliserend, activerend en sturend; trust daarentegen is een poging tot coping ten aanzien van fundamentele onvoorspelbaarheid, maar zal een gevoel van afhankelijkheid niet weg kunnen nemen en wordt dus vergezeld door angstigheid. Trust is tijdelijk en persoonlijk: de vertrouwensontvanger moet dit vertrouwen waarmaken en de vertrouwensschenker blijft vooralsnog passief. Faith omvat meer dan het vertrouwen in een persoon, en ook meer dan het vertrouwen door één persoon.

Dit boek is daadwerkelijk afgekomen! Dat betekent dat ik, alle schommelingen in vertrouwen ten spijt, faith heb getoond, want faith betekent focus houden. Focus houden betekent, voor psychisch gezonde mensen, juist tijdens momenten van minder vertrouwen, in dichte mist dus, toch de moed weten op te brengen om koers te houden in het vertrouwen dat de mist weer zal optrekken omdat je weet dat dit logisch is.

Dit boek gaat over vertrouwen en over de richting ervan. Ik zal betogen dat, hoewel de term ‘verlies aan vertrouwen’ een gevleugelde is, het totale vertrouwen van een (niet pathologisch-depressief) individu in feite niet afneemt, maar slechts van richting/object verandert, bijvoorbeeld zoals in de huidige trend, van de ene zelfbenoemd verlosser naar de ander, of van welke politicus dan ook naar nog veel irrationelere ‘influencers’. Ik zal betogen dat we onze in essentie rationele politieke, economische en educatieve instituties zodanig kunnen inrichten dat er (weer) meer wederzijds vertrouwen mogelijk wordt tussen hun actoren en hun cliënten in plaats van tussen teleurgestelde en/of angstige burgers en schreeuwers aan de zijlijn. Meer vertrouwen betekent niet per se meer specifiek vertrouwen in een bepaalde institutie of bestuurder in kwantitatieve zin, maar kan ook een persoon- en institutie-overstijgend vertrouwen in de zin van faith opleveren. Ik zal tevens betogen dat een dergelijke toename van vertrouwen, het ontstaan van faith, leidt tot een toename van rationaliteit en dus tot een wereld waarin minder mensen en dieren lijden, net als dat wantrouwen, dus vertrouwen in een andere dan de hier beoogde richting (zie verderop) en/of een minder stabiel vertrouwen, leidt tot het omgekeerde. Toch zijn we onbedoeld juist in het organiseren van wantrouwen, van irrationaliteit ware uitblinkers, hoewel we de uitingen van wantrouwen - de praktijk van veel van onze instituties en instituten! - vaak helemaal niet als zodanig zien: zo zal ik uitleggen wat bijvoorbeeld onze democratieën met hun periodieke verkiezingen zonder een gestructureerde, en zonder een directe dialoog met de burger in termen van vertrouwen feitelijk betekenen, en tevens welke onwenselijke verschijnselen daaruit voortkomen (Politicus Hystericus, alles blokkerende partijpolitiek, scoringsdrift, mimetische waanpolitiek en Kiezer Hystericus).

Er zijn vele goede ideeën om het lijden in de wereld te verminderen, boekenkasten vol, maar helaas halen maar heel weinig van die ideeën het om geïmplementeerd te worden. Logisch, want waarom zouden de historisch bevoordeelden, die per definitie de macht hebben, überhaupt enige verandering in de lijdensverdeling toelaten? Want de vraag is niet zozeer of de lijdensverdeling wel of niet een zero-sum betreft; zodra verschillen kleiner worden, voelt men zich als bevoordeelden vroeg of laat bedreigd. Toch is er een simpele way-out: wij burgers stoppen met rebelleren en het denken alles beter te weten, en erkennen in plaats daarvan ten aanzien van de bevoordeelden expliciet onze dienstbaarheid aan hun leidende rol! En appelleren daarmee dus impliciet ook aan hun verantwoordelijkheid! Leren een gegrond vertrouwen te krijgen in de elite in plaats van per definitie ongegronde hoop vestigen op degene die het hardst tegen de elite schopt, dát moet de beoogde richting van onze politieke energie zijn, en het betekent meteen ook dat we moeten leren om ongelijkheid niet alleen als historische bepaaldheid, maar ook als natuurlijk en moreel gegeven te aanvaarden. Er zitten beslist nare kanten aan ongelijkheid, maar ongelijkheid vormt tevens het fundament voor onze grootste kracht, namelijk ons vermogen tot organisatie. Om het lijden in de wereld te verminderen, moeten bevoordeelden en niet-bevoordeelden elkaar dus leren vertrouwen. Ja, ik hoor u al: “en dat is zeker wél haalbaar??” Ja, dat is het. Sterker nog: we zullen zien dat meer vertrouwen in de zin van faith alléén mogelijk is als we gelijkheidsstreven niet meer centraal stellen; nog sterker: dat alleen als we gelijkheidsstreven niet meer centraal stellen en als we de nog steeds allesbepalende archetypische heer-knechtverhouding van zijn taboe ontdoen, democratie op kan tornen tegen de verleiding en effectiviteit (in welke richting dan ook) van een autoritair bewind. (Wat dus niet betekent dat we niets willen en kunnen doen aan menselijk lijden, en ook niet dat we niets willen doen aan ongelijkheid, integendeel).

Vertrouwen, dat wil zeggen vertrouwen in de gewenste richting, laat zich, net als liefde, echter niet implementeren. Onze sociaal-psychologische complexiteit biedt geen ruimte aan een organisatorische en/of retorische formule voor vertrouwen waar we slechts de juiste coördinaten hoeven in te voeren. Wel kunnen we op sociaal-filosofisch, ethisch, organisatorisch, juridisch, religieus, pedagogisch en communicatief vlak condities creëren die het gewenste vertrouwen mogelijk maken en aantrekkelijker maken. Aldus treden we dan op als verloskundigen voor de gelukkige komst van een stabiel vertrouwen in de goede richting (faith). Maar de jongeling moet dan nog wel geboren worden, en dat vereist (morele) inspanning, de bereidheid tot dialoog en tot pijn (indien kwetsing van het vertrouwen) en dus de moed tot kwetsbaarheid en de moed tot vergeven, en bovenal de moed tot blijven geloven in een betere toekomst. Voor deze vereisten van inspanning en moed is de vertrouwdheid van periodieke, directe, niet-digitale communicatie waarbij alle betrokkenen aan het woord kunnen komen onontbeerlijk.

Om een snelle indruk te kunnen krijgen van welke veranderingen ik voorsta ten aanzien van de organisatie van het bestuurlijk systeem van onze politieke, economische en educatieve instituties geef ik hier een korte schets voor een kleine (geen grondwetswijziging nodig), doch wezenlijke aanpassing van onze democratie, namelijk wat betreft de communicatie met de burger: om zowel tot gericht en stabiel collectief vertrouwen te kunnen komen als om de morele inspanning van elk individu te maximaliseren, hebben we enerzijds gestructureerde, en dus periodieke, directe dialoog nodig tussen kiezer en afgevaardigde (parlementslid, gemeenteraadslid), en anderzijds gestructureerde, en dus periodieke, directe dialoog met mensen buiten de eigen bubble. Hiertoe worden parlements- respectievelijk gemeenteraadsleden per geloot duo drie keer per week gekoppeld aan zaaltjes verdeeld over hun hele kiesdistrict, voor bijeenkomsten waarop maximaal vijftig burgers zich kunnen inschrijven. Deze burgers nemen deel op grond van hun individuele burgerschap danwel als (enige) vertegenwoordiger van een belangenorganisatie. Uit de groep burgers wordt een gespreksleider gekozen die ook inhoudelijk aan het gesprek mag deelnemen en die bij aanvang hardop de gespreksregels voorleest (bijv.: “Deze bijeenkomst is geen voordracht, noch een protestplatform, maar een dialoog, waarbij elke burger maximaal 6 minuten aan het woord mag komen, en een afgevaardigde maximaal 3 minuten per antwoord. Voorts wordt er niet in de rede gevallen. Een ieder mag ingrijpen indien deze regels niet worden gevolgd.”).

Politici worden hiertoe wettelijk verplicht en burgers worden hiertoe verleid door een vorm van voorwaardelijk basisinkomen: wil je een fiscaal voordeel, dan is de enige verplichting niet die van deelname aan deze bijeenkomsten, maar aan eender welke sociale activiteit in verenigingsvorm, en wel in de vorm van een langerdurende en actieve bijdrage aan het betreffende verenigingsdoel. Dit mag gerust een biljartvereniging zijn, want elke vereniging kan slechts (voort)bestaan als het mede over de publieke middelen kan beschikken, en dus is ook de biljartvereniging eveneens een politieke vereniging.

En op het niveau van De Tweede Kamer wordt een wat krachtigere rol van de kamervoorzitter gevraagd en een reglement van orde gemaakt waarin expliciet gesteld wordt dat niet het parlement, maar het kabinet het beleid maakt (het vaststellen van beleid blijft nog steeds door (de meerderheid van) het parlement plaatsvinden) en dat het parlement wel vragen kan stellen en amendementen kan inbrengen, maar geen moties meer. Alle moties zijn sociaalpsychologisch gezien namelijk reeds moties van wantrouwen en een plaatsnemen op de stoel van het kabinet, en zetten dus een spiraal van machtsstrijd in gang die vrijwel alle beschikbare energie en motivatie zal wegzuigen van de (in de moties genoemde) oplossingen van de maatschappelijke problemen zélf. De motie van wantrouwen kan worden vervangen door het massaal niet op komen dagen bij debatten: een kabinet zonder oppositie in het parlement wordt aan geen enkele overlegtafel serieus genomen, dus die situatie zal een kabinet altijd willen voorkomen danwel willen beëindigen door consessies te doen of desnoods op te stappen.

That’s all. Voor uitvoerende organisaties van de overheid, voor bedrijven, voor organisaties in het maatschappelijk middenveld, voor ngo’s en voor educatieve instellingen moet uiteraard een analoge communicatiestructuur gaan gelden. Alleen zijn de voorgestane organisatiewijzigingen hier ingrijpender, omdat alle niet-politieke instituties en onze gehele economie nu nog niet democratisch zijn georganiseerd. Dát veranderen zal op veel weerstand stuiten, maar bestuurders hebben met de hierboven benoemde communicatiestructuur, met bestuurders in de rol van afgevaardigden en met werknemers, cliënten en andere stakeholders in de rol van burgers, alleen wat te winnen, namelijk begrip, wat meer werknemersmotivatie oplevert, en tevens input vanuit de werkvloer buiten de lijn om, wat weer betere beslissingen mogelijk maakt.

Natuurlijk is dit geen wondermiddel: wederzijds vertrouwen is een groeiproces en benodigt, net als de liefde, de continue aandacht, en dan nog zijn er geen garanties, maar wat ik wil laten zien is dat onze huidige samenleving niet met de condities is ingericht die wederzijds vertrouwen tussen de actoren van instituties enerzijds en hun cliënten anderzijds bevorderen, integendeel. In mijn ogen is er echter genoeg filosofisch en psychologisch fundament om aan te nemen dat de groei van een dergelijk vertrouwen ook praktisch gezien mogelijk is, maar daartoe moeten we dat proces wel faciliteren.

Vertrekkend vanuit het volgens mij enig mogelijke niet-religieuze metafysisch fundament van de gedeelde ervaring tussen intentionele bewustzijnen zal ik betogen dat mijn interpretatie van de Hegeliaanse heer-knechtverhouding onvermijdelijk de basis van ons samenleven vormt. Heel in het kort en vereenvoudigd gesteld: de eerste aankomend knecht koos voor het leven en dus vrijwillig voor zijn dienstbaarheid aan (de doelen van) de aankomend heer omdat deze heer, qua organisatievermogen, meer kunde en moed toonde, en dus superieur bleek in agentschap, en dus meer vertrouwen had en wekte dan de knecht. Dit vertrouwensresultaat werd de fundamentele gedeelde ervaring en maakte de ontstane onderlinge verhouding ongelijkwaardig maar tevens rechtvaardig: er ontstond een organisatievorm waarin men samen effectief, efficiënt en naar voldoending kon gaan werken aan de doelen van de heer. Deze rechtvaardigheid geldt tevens alle hieruitvolgende onderlinge verhoudingen, maar weer niet onze daadwerkelijke geschiedenis, omdat heren zich vaak niet als zodanig hebben gedragen: zij toonden niet zozeer organisatievermogen, maar vooral organisatiemacht. Hierdoor zijn we de heer-knechtverhouding gaan taboeïseren. En we zijn ons gaan richten op de machtsstrijd in plaats van op het productief aanwenden van de verhouding. Het productief aanwenden van die verhouding houdt in dat we die verhouding in ere moeten herstellen en tevens als rechtvaardig moeten leren beschouwen, met dien verstande dat we elkaar (heer en knecht) structureel moeten (blijven) aanspreken op het gedrag dat we van heer respectievelijk knecht verwachten opdat het vertrouwensresultaat in stand kan blijven. Hiervoor is een gedeelde ethiek nodig, en moed. Gedeelde ethiek en moed hebben beide een geloof nodig, geloof in een opperste autoriteit en in een betere toekomst indien we deze ethiek delen.

Met het voor ons menselijk beschavingsproject centraal stellen van faith en de daaruit voortvloeiende beoogde structuur voor dialoog tussen de burger en zijn bestuurder vormen we een nieuwe kijk op de condition humaine van onderlinge strijd/rivaliteit zoals die sinds Hobbes en Locke expliciet onze samenlevingsstructuur heeft gefundeerd. Onderlinge strijd blijft natuurlijk altijd een item, een noodzakelijk item zelfs, want het is de enige manier om te dealen met onwenselijke gevolgen van wat ik zie als de condition humaine: ongelijkheid. Strijd is dus in de eerste plaats een gevolg van ongelijkheid, ongeacht het feit dat strijd op zijn beurt natuurlijk ook ongelijkheid kan veroorzaken. Maar het gaat om de aard van de strijd: of die gewelddadig/onderdrukkend is of een democratische, talige ideeënstrijd op basis van een gedeelde ethiek, daartoe is de tussenschakel van vertrouwen bepalend: als het vertrouwen door heer en knecht in aanvaarding van elkaars rollen en dus, volgens mijn theorie, het vertrouwen in het positieve potentieel van de bestaande ongelijkheid an sich ontbreekt, zal er, ongeacht de politieke organisatievorm, strijd van de eerste aard komen, een strijd dus gericht op bezit (van macht en middelen) in plaats van op ontwikkeling (van ons gezamenlijk beschavingsproject). Dus moet ons sociaal contract niet, zoals nu het geval is, gebaseerd zijn op wantrouwen (volgens: anders vermoorden we elkaar), maar juist gericht zijn op vertrouwen (volgens: anders vermoorden we elkaar!).

Een ander belangrijk punt is dat vertrouwen net als de liefde performatief van karakter is: vertrouwen is niet alleen wederzijds of is niet, maar moet bovenal worden uitgesproken om te kunnen bestaan. Hiertoe is dus een ritueel nodig (stemmen is zo'n ritueel) en, paradoxaal genoeg, met regelmaat bevestiging (m.b.v. structurele dialoog). De moed die voor dit uitspreken nodig is, en dus het geloof in een betere toekomst ongeacht de (politieke) winnaar van het moment, denken wij sinds Nietzsche niet meer uit het christelijk geloof te kunnen halen, maar alleen nog uit elkaar. Maar ook dat lijkt echter, gezien onze inherente feilbaarheid, gezien onze geschiedenis, en gezien ons, voortdurend over ons uitgestort, catastrofaal ecologisch toekomstperspectief, onbegonnen werk, maar het is precies onze onderlinge vereniging (letterlijk, namelijk die in verenigingen), die bundeling van motivatie in dienst van een bepaald doel, die ons bewezen doet geloven in collectief agentschap en dus in een maakbare en dus betere toekomst. Het is ook precies onze onderlinge vereniging die het bewijs levert dat vereniging ook in het geval van individuele standpunten, verlangens, eigenschappen en zelfs religies mogelijk is, mits we daar maar de moed voor op kunnen blijven brengen. Moed -> trouw -> geloof -> moed. Dit laatste blijkt echter moeilijk, want hoewel we, dwars door de (wetten van de) heer-knechtverhoudingen heen, vreugde halen uit het deelgenoot worden en deelgenoot blijven van de intentionaliteit van de ander, gaan relaties vaak juist ten onder aan de verwachtingen die we hebben van de ander ten aanzien van het deelgenoot willen zijn van onze eigen intentionaliteit, oftewel: het valt ons moeilijk om te blijven geloven in het enige metafysische fundament - de gedeelde ervaring - dat we hebben en dat dus ook onze enige werkelijke bron van vreugde vormt. We verliezen dan de moed, vervallen in ongenuanceerdheid en zondebokdenken, en trekken ons terug. De overheid, als door onszelf gecreëerde, onze individuele intentionaliteit transcenderende institutie, moet ons dan ook eerst en vooral helpen om deze moed te behouden, en dus, heel aards, een op leven in woongemeenschappen en trouw verenigingslidmaatschap gericht fiscaal stimuleringsbeleid gaan voeren.

Maar fiscaal stimuleringsbeleid, of welke ons gezamenlijk beschavingsproject bevorderende maatregel dan ook, zal er alleen maar komen als er reeds een basis van vertrouwen, oftewel geloof is in de reële mogelijkheid van een significant betere wereld. Ik zal betogen dat de collectieve uitoefening van een dergelijk geloof het logisch enige mogelijke vervolg van ons gezamenlijk beschavingsproject zal zijn, zelfs als we onszelf extermineren. Dit geloof, een logisch optimisme, is een geloof compleet met rituelen, namelijk het verkiezen van onze heren en het apophatief luisteren; een kerk, namelijk: naast de institutie vereniging (waaronder ook daadwerkelijke kerken), scholen op basis van vreugde; priesters, namelijk elke heer; een Triniteit, namelijk bestaande uit de dogma's (geloof in) democratie, (geloof in) wetenschap, en (geloof in) naastenliefde; engelen, namelijk journalisten die al ons handelen van kritisch commentaar voorzien; een God, namelijk God als de bestaande mogelijkheid van de best mogelijke versie van ons allen tezamen, oftewel de per definitie opperste autoriteit; een Messias, namelijk de met mij verbonden Goed Handelende Mens, en een eschatologie, namelijk: het eindresultaat van ons gezamenlijk beschavingsproject, zeg een Fukuyamaans einde der geschiedenis, oftewel een categorisch open situatie; een situatie waarin we nog steeds strijden en nog steeds fouten maken, maar we strijden alléén in de politieke arena’s en we zullen onze fouten corrigeren alvorens excessen optreden, omdat we immers allemáál geloven in de Triniteit van democratie, wetenschap en naastenliefde. Deze open situatie van collectief geloof, van één religie (als overkoepeling van bestaande religies), is het paradijs op aarde. Niet een paradijs van roes en luiheid, maar een paradijs van inspanning en beloning van die inspanning. Niet een paradijs van bestaanszekerheid, maar van de zekerheid het collectief maximaal goed te doen voor een maximale bestaanszekerheid. Niet een paradijs waarin we van niemand meer last hebben, maar een paradijs waarin we weten dat we dezelfde ethiek delen en dus weten uiteindelijk op de ander als luisteraar te kunnen rekenen en we ons dus nooit verloren hoeven te voelen. Zeggen "ik geloof in God" betekent dan dus zeggen "ik geloof in de met mij verbonden en goed handelende mens". Of, omgekeerd: het logisch optimisme ten aanzien van de goed handelende mens betekent een geloof in God en Zijn wederkerende Mensenzoon.1

Dit optimisme mag logisch zijn, dat betekent helaas nog niet dat het dan ook vanzelf boven komt drijven, laat staan gemeengoed wordt, daarvoor wordt er simpelweg veel te veel geïndoctrineerd, vanaf onze vroege jeugd af aan. Een categorisch ander onderwijssysteem moet in de eerste plaats de ruimte bieden aan het ontstaan van optimisme ten aanzien van het welzijn van iedereen in plaats van alleen van de winnaars van het onderwijssysteem. Dit boek bevat concrete voorstellen voor een dergelijk ruimteverschaffend onderwijssysteem.

Dan iets over de totstandkoming van dit boek...

 

Voetnoten:

1: Het mag daarom ook geen verwondering wekken dat ik mij, toen dit boek reeds in een vergevorderd stadium verkeerde, heb aangesloten bij een geloofsgemeenschap, en wel die het beste bij mijn opgedande inzichten aansluit: de Lutheraans-protestantse (hier in Duitsland heet die evangelisch, niet te verwarren met de evangelische kerk in Nederland (die hier weer evangelikaal heet)). Dat ik dit voor mij persoonlijk zeer belangrijke gegeven slechts als voetnoot vermeld, is niet uit schaamte, en ook niet omdat ik bang ben anders lezers te verliezen, maar omdat dit voor mijn ethiek verplichtend gevolg van mijn inzichten natuurijk alleen maar tot het zich daadwerkelijk bekennen tot een geloofsgemeenschap kan leiden als ook het hart volop meedoet, en precies dat persoonlijke aspect is, ook al bevat dit boek veel persoonlijke passages, voor het betoogde niet doorslaggevend.

 

Naar mijn weten gebruik ik geen cookies, maar dit is de wettelijke verplichte cookiemelding.